Het zand hoopte
zich op tot klonters in haar wimpers. Door de spleetjes van haar ogen zag ze
alleen nog het geel. Het zand in de wind geselde haar gezicht. Welke kant moest
ze op? Ze liep twee stappen expres met haar linkerbeen krachtig en ver voor
zich uitgestoken. Iedere woestijnbewoner wist dat je langzaam in een rondje zou
lopen als je dit niet deed, omdat het rechterbeen sterker was dan het linkerbeen.
Dat moest ze zien te compenseren. Was het maar al nacht, dan zou ze de weg
kunnen afleiden aan de hand van de sterren. Aan de andere kant liep ze dan het
risico het te begeven van de kou. Daar was ze in haar simpele slavinnenkleed niet
tegen bestand. Al was haar meester een welvarend man en was zij al die tijd
zijn favoriete bijvrouw geweest, de eerste vrouw had niet toegestaan dat ze met
nuttige en dure gewaden de woestijn in werd gestuurd. Het verraad deed haar
pijn. Ze voelde zich afgedankt. Eigenlijk maakte het ook niet uit welke kant ze
opging. Zolang de weg maar niet terugvoerde naar hen die ze jaren trouw gediend
had en die haar nu zo onbarmhartig hadden afgedankt. Haar blik gleed over de
trillende horizon. Daar zou haar toekomst liggen. In het eindeloze gele zand.
Een troep zwarte vogels gleed in haar blikveld. Ze besefte waar de vogels op
afvlogen en wendde haar hoofd kokhalzend weg. Het idee dat het nog warme
lichaampje van haar kind nu al ontdekt was door de aaseters bracht haar bijna
tot waanzin. Haar handen sloegen verkrampt naar haar bezwete nek en haar knieën
knikten van uitputting. Vertwijfeld riep ze die ene naam. Niet de naam van de
god die haar verlaten had, maar van haar nog levende kind dat ze uit wanhoop
onder een struik verborgen had. Ismaël!
Toen verscheen er
plots een fel licht voor haar ogen. Even dacht ze dat dit de aankondiging was
van de dood die haar wachtte. Maar toen hoorde ze een zachte stem en ze besefte dat
het een engel was die voor haar stond.
Hagar. Olieverf op canvasboard. Door Olga Brinkhorst |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten